Verschillen in resultaten van de quantitatieve sensorische testen tussen mensen met lage rugpijn en gezonden gemeten in de 1e lijns fysiotherapie praktijk.
Dr. H.L. den Bandt, dr. K. Ickmans, dr. L. Leemans, dr. J. Nijs, dr. L. Voogt
Inleidend: de quantitatieve sensorische testen (QST) wordengebruikt voor het testen van het somatosensorisch systeem bij mensen met lage rugpijn in de 2e of 3e lijns gezondheidscentra. Studies die gebruik maken van deze QST metingen bij mensen met lage rugpijn uit de 1e lijns fysiotherapie praktijk, zijn schaars. De vragenlijst ‘central sensitization inventory’ (CSI) meet centrale sensitisatie gerelateerde somatische, cognitieveen emotionele symptomen. Uitgaande van de cut-off waarde betekent een score van ≥40/100 een grotere waarschijnlijkheid dat CS en rol speelt en <40/100 betekent een kleinere waarschijnlijkheid dat CS een rol speelt. Studies die de verschillen onderzoeken tussen QST metingen, gemeten bij mensen met lage rugpijn met een positieve en negatieve CSI uitkomst, zijn eveneens schaars. Deze case-control studie onderzoekt verschillen in QST metingen bij mensen met acute en chronische lage rugpijn, verworven uit de 1e lijns fysiotherapie praktijk, vergeleken met een controle groep zonder lage rugpijn. Een tweede doelstelling is het onderzoeken of er verschillen zijn in de QST metingen bij mensen met acute en chronische lage rugpijn met een CSI uitkomst ≥40 vergeleken met mensen met acute en chronische lage rugpijn met een CSI uitkomst <40.
De methode: de deelnemers met acute en chronische lage rugpijn werden verworven uit verschillende 1e lijns fysiotherapie praktijken. Demografische gegevens en klinische informatie werden verzameld en er werd vervolgens QST-metingen uitgevoerd volgens protocol. De QST metingen bestonden uit het meten van warmte pijndrempels, drukpijn drempels, geconditioneerde pijn modulatie en temporele summatie. Dit werd zowel lokaal (lumbaal) als op niet-segmentaal gerelateerd lichaamslocaties (duimmuis én spier-pees overgang van de m. Gastrocnemius) gemeten. De verkregen data werd geanalyseerd en ‘verschiltoetsen’ werdenuitgevoerd.
Resultaten: er werden 100 mensen met lage rugpijn gemeten en 50 mensen die als controle groep fungeerde. De resultaten van de eerste doelstelling van deze studie waren: de verschillende QST metingen toonden aan dat de warmte pijndrempels, drukpijn drempels en geconditioneerde pijn modulatie, gemeten bij zowel de lokale regio als de niet-segmentaal gerelateerd lichaamslocaties, significant gemiddeld tot relatief sterk lager waren bij de mensen met acute en chronische lage rugpijn vergeleken met de controle groep. De temporele summatie, lokaal gemeten, toonde aan dat deze significant gemiddeld hoger was bij de mensen met acute en chronische lage rugpijn vergeleken met de controle groep. Het resultaat van de tweede doelstelling was dat de drukpijn drempel een significant verschil toonde tussen de mensen met acute en chronische lage rugpijn met een hogereuitkomst van de CSI ≥40/100 vergeleken met de mensen met acute en chronische lage rugpijn met een lagere CSI uitkomst<40. Bij de mensen met acute en chronische lage rugpijn met een CSI uitkomst ≥40 waren de uitkomsten van de drukpijnmetingen lager t.o.v. de mensen met acute en chronische lage rugpijn met een CSI uitkomst <40. Voor de overige QST metingen waren er geen significante verschillen.
Conclusie: tekenen van een versterkte nociceptieve verwerking en een verstoorde top-down nociceptieve modulatie is aanwezig bij mensen met acute en chronische lage rugpijn in de 1e lijns fysiotherapie praktijk in vergelijking met gezonde controles. De resultaten wijzen op het aanwezig zijn van centrale pijn mechanismen bij mensen met lage rugpijn in de 1e lijns fysiotherapie praktijk. De resultaten van de tweede doelstelling wijzen erop dat het somatosensorisch systeem bij mensen met acute en chronische lage rugpijn met een positieve CSI gevoeliger is t.o.v. mensen met acute en chronische lage rugpijn met een negatieve CSI.
Klinische implicaties: naar aanleiding van deze studie is het belangrijk voor de fysiotherapeut zich te realiseren dat centrale sensitisatie gerelateerde symptomen in de 1e lijns fysiotherapie praktijk aanwezig kunnen zijn bij mensen met lage rugpijn. Het is vervolgens belangrijk de interventiesdaarop in te laten grijpen. Vanuit diverse literatuur wordt beschreven dat het uitvoeren van interventies die het centrale pijnmechanisme beïnvloeden de voorkeur hebben i.p.v. het uitvoeren van interventies die gericht zijn op het perifere pijnmechanisme.
Clin J Pain. 2022 Jun 1;38(6):381-387. doi: 10.1097/AJP.0000000000001038.